Koninklijke Bibliotheek archiveert
deze website als "Digitaal Erfgoed"

Algemene informatie

De Bank van Bommel omvatte aanvankelijk vrijwel de gehele Bommelerwaard en Tielerwaard. Uit de vernieuwde stadsrechten in 1316 blijkt dat het rechtsgebied op dat moment expliciet niet omvatte: Tiel en Zandwijk (dan nog Brabants), Asperen en Hedel, en "overige plaatsen". Met dat laatste werden waarschijnlijk bedoeld Ammerzoden, Nederhemert en Poederoijen, die net als Asperen en Hedel hoge heerlijkheden waren en het gezag van de graaf nog niet hadden erkend. Over Heerewaarden wordt nergens gerept. Bij twijfel dienden de schepenen die van Roermond te raadplegen. Zie Nijhoff, Gedenkwaardigheden, deel 1, Nº 167, pag. 163.

In 1335 volgde een opsplitsing van het rechtsgebied. De schepenbanken van Tuil, Deil, Zuilichem en Driel werden opgericht op 27 maart 1335. Zie Nijhoff, Gedenkwaardigheden, deel 1, Nº 302, pag. 348. Oudere schepenbrieven van Zaltbommel die qua gebied vallen onder de nieuwe rechtbanken blijven "in haar macht" maar moeten worden gericht met de richter en schepenen waar het gebied onder valt. Uit de akten blijkt dat deze overgang begin juli 1335 is doorgevoerd. Toch moet dit niet te strikt worden genomen, want uit het Cartularium van Marienweerd blijkt dat er ook nog nadien akten voor schepenen van Zaltbommel bestaan die eigenlijk voor schepenen van Driel en Tuil hadden moeten plaatsvinden (zoals nr. 432 in 1335 en nr. 489 in 1339). Hypothetische reden was dat de betrokkenen burger waren van Zaltbommel.

Vanaf wanneer schepenakten te vinden kunnen zijn van Zaltbommel is onbekend. De oudst bekende stadsrechten zijn van 1315/1316; een vernieuwing omdat de oude brieven verloren waren. Verondersteld wordt dat de stad al eerder in 1231 stadrechten zou hebben gekregen. Als dat klopt zouden er waarschijnlijk ook schepenakten vanaf dat jaar te vinden moeten zijn. De oudst bekende akte dateert echter uit 1276.
Er zouden dus (minstens) vanaf 1276 signaten (boeken) moeten zijn geweest waarin de akten werden genoteerd. Tegenwoordig beginnen de bewaarde signaten op enkele korte periodes na rond 1584 en is er een enorm gat van minstens 300 jaar. Deze website probeert die periode enigszins te vullen.

De nog bestaande signaten zijn te vinden bij het Regionaal Archief Rivierenland, toegang 3185:
Rechterlijk archief van Zaltbommel, 1525 - 1811.

De oudste actes werden geschreven in het Latijn. Op 16 december 1525 geeft Hertog Karel toestemming om gerichtsbrieven in het "Duits" af te geven. Zie Nijhoff, Gedenkwaardigheden, Deel 6B, Nº 1371. En inderdaad zien we aan de verzamelde actes dat vanaf 1526 het Latijn is afgeschaft.
Nederduitse vertalingen van bovengenoemde eerdere stukken zijn gepubliceerd in het Groot Gelders Placaet-Boeck, Appendix, kolommen 67 tot 90.

De samenstelling van de schepenbank
Een schepenbank bestond uit schepenen, een secretaris en een richter.
Aanvankelijk waren er 16 schepenen, vanaf 1335 waren er 8 schepenen. Nadere informatie is hier te vinden.
De secretaris vervulde juridische en administratieve taken voor de schepenbank. Hij bleef vaak lang aan, maar wordt toch maar zelden in de akten genoemd. Nadere informatie is hier te vinden.
Aan het hoofd van de schepenbank stond de richter. Dit was geen rechter, maar meer een schout. Hij was belast met opsporing en vervolging van strafbare feiten, en handhaving van de openbare orde. Hij was voorzitter van het gerecht en zorgde voor de tenuitvoerlegging van de vonnissen. De richter mocht bij het stemmen der schepenen niet aanwezig zijn, maar moest wel verzocht worden om de uitspraak van een vonnis bij te wonen.
De richter werd aangesteld door het Kwartier van Nijmegen en was daardoor tevens vertegenwoordiger van de Hertog van Gelre. Hij mocht niemand anders aanstellen als plaatswaarnemer in zijn functie. Een richter mocht niet tegelijkertijd schepen zijn in de bank waar hij die functie vervulde.
De richter en schepenen in de Tieler- en Bommelerwaarden waren ondergeschikt aan een ambtman, die tevens ambtman der stad Zaltbommel was. De criminele rechtspraak werd op eis van de ambtman, door de richter van Zaltbommel uitgeoefend en wel voor de gehele jurisdictie van de Bommeler- en Tielerwaarden.
De schepenbank werd bij de uitvoering van haar taken ondersteund door een bode.
N.B. Bovenstaande taakomschrijvingen en condities zijn vooral gebaseerd op latere voorschriften (plakkaten). Het is waarschijnlijk dat deze anders waren (of op zijn minst anders werden nageleefd) in de vroege periode van de schepenbanken.

Lastige kwesties, hoger beroep, etc
In gevallen dat de schepenen geen vonnis konden wijzen, bijvoorbeeld omdat ze de nodige kennis misten, hadden ze meerdere mogelijkheden (niet per se gelijktijdig).
Uit de Middeleeuwen stamt het begrip "hoofdvaart", ook wel verbasterd tot "hofvaart". Dit hield in dat een schepenbank een beroep kon doen op de schepenen van een "hoofdstad" waarmee een "filiatie" was, voor juridisch advies. Van 1316 tot 1327 was dat Roermond. In 1449 sloot Arnold, hertog van Gelre, met zijn onderdanen een overeenkomst waarin o.a. bepaald wordt dat de vier banken in Tieler- en Bommelerwaard, en de bank van Zaltbommel hofvaart zullen hebben op de schepenstoel te Nijmegen [Stadsbestuur Nijmegen, inv. 3684, reg. 237. Zie ook Nijhoff, Gedenkwaardigheden, deel 1 (pag. 138) en deel 4 (pag. LXXVII en nr. 255)]. [NB. Door Karel V, toen landsheer van Brabant, werd in 1522 een dergelijke filiatie tussen Den Bosch en andere schepenbanken afgeschaft, en verordonneerde hij dat die schepenbanken voortaan rechtsgeleerden moeten raadplegen. Waarschijnlijk geldt dat ook voor de Tieler- en Bommelerwaarden.]
Dit soort beroepszaken kwam later voor het Hof van Gelre, wat zodoende een belangrijk bron is voor opvolging van rechtszaken.
Later wordt ook melding gemaakt van raadpleging van rechtsgeleerden.

Dat het niet altijd goed ging met de rechtspraak blijkt wel uit deze 2 voorvallen.
In 1526 bepaalt Hertog Karel, om misbruik weg te nemen die bij de rechtsbedeling plaatsvond, dat ieder die door een vonnis van de schepenen meent bezwaard te zijn, bij de vorst of zijn raad in hoger beroep moet komen.
In 1549 wordt Heyman Gillissen, gewezene secretaris van Zaltbommel, aangeklaagd voor valsheid in geschrifte.